NLP Metamodel Vervormingen (Distortions)
In dit proces van het metamodel past de spreker informatie aan zodat ze past met diens wereldbeeld. Delen of aspecten van een ervaring veranderen. De zintuiglijke waarneming wordt aangepast aan de overtuigingen waardoor de werkelijkheid wordt omgevormd. Deze vervorming wordt weergegeven door de taal.
Soorten Vervormingen
Bij het Metamodel Vervormingen onderscheiden we:
Nominalisaties zijn werkwoorden die omgevormd werden tot een zelfstandig naamwoord. Van een dynamisch proces werd een ding, een statisch gegeven gecreëerd. Kenmerkend aan een nominalisatie is dat een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord wordt omgezet in een zelfstandig naamwoord.
Nominalisaties zijn erg verspreid in ons taalgebruik. Dure woorden vallen vaak in deze categorie.
Voorbeelden van nominalisaties
Omzetting uit werkwoord:
- de toepasbaarheid (toepassen)
- het onderzoek (onderzoeken)
- de reactie (reageren)
- het zwemmen (zwemmen)
Omzetting uit bijvoeglijk naamwoord:
- de zorgeloosheid (zorgeloos)
- de moeilijkheid (moeilijk)
- de intensiteit (intens)
- de fout (fout)
Voorbeelden:
- ‘Het besluit is genomen.’
- ‘Dit bedrijf heeft leiderschap nodig.’
- ‘Wij geven onze klanten de nodige ondersteuning.’
- ‘Participatie is essentieel voor de werking van het overlegorgaan.’
Uitdaging van een nominalisatie
Als je bij wijze van coachtechniek wil achterhalen of iets een nominalisatie is kan je de kruiwagentest doen (ook een nominalisatie): als het niet in een kruiwagen kan, is het een nominalisatie. Leiderschap, liefde, aandacht, ondersteuning, participatie, bevrediging, … krijg je bijvoorbeeld niet in een kruiwagen, ze zijn niet tastbaar.
De standaardwijze om een nominalisatie uit te dagen, is door vragen te stellen die naar een gesprek over de handelingen leiden. We maken dus van het naamwoord terug een werkwoord: ‘Wat bedoel je precies met leiderschap?’ ‘Wat doet iemand die goed leiding geeft voor jou?’ ‘Hoe ondersteunen we onze klanten precies?’ ‘Hoe wil je dat de deelnemers aan het overlegorgaan participeren en (samen)werken?’
Voorbeelden:
- ‘De communicatie is slecht in dit bedrijf.’ Uitdaging: Hoe zouden we hier effectiever kunnen communiceren?
- ‘Onze relatie werkt verstikkend.’ Uitdaging: Hoe ziet jullie relatie er precies uit?
- ‘Ik kan de werklast niet meer aan.’ Uitdaging: Wat is het precies dat jij onder caseload verstaat?
Er wordt een oorzaak–gevolg relatie gelegd tussen twee elementen, waarbij de logica niet altijd meteen duidelijk is.
- X betekent Y
- Door X doe ik Y
- Door X krijg ik een Y-reactie
- X betekent dat Y zal gebeuren
Causaliteit impliceert altijd dat er minstens een afhankelijkheidsrelatie is tussen de oorzaak en het gevolg.
Bijvoorbeeld door te denken dat iets een oorzaak is en dat alle gelijke dingen hetzelfde lot zullen ondergaan (of dat de kans daarop groot is).
Voorbeelden van oorzaak en gevolg
Het is vrijdagnamiddag, dus wordt er minder hard gewerkt. We kunnen nog niet beginnen met de vergadering, we wachten nog op de projectleider.
Uitdaging van oorzaak en gevolg
De wijze van uitdaging bij oorzaak en gevolg is door naar de samenhang te vragen. Bijvoorbeeld hoe het ene tot het andere kan leiden of door een tegenvoorbeeld te geven waarbij dezelfde oorzaak aanwezig was maar het betreffende gevolg niet optrad.
Om dit patroon te onderzoeken, vraag je dus expliciet naar het verband tussen A en B, naar de onderliggende logica: Wat precies maakt dat er minder hard gewerkt wordt op vrijdagnamiddag? Hoe veroorzaakt de afwezigheid van de projectleider dat de vergadering niet kan starten?
Voorbeelden:
- ‘Dat nieuws maakt me boos’. Uitdaging: Als je dat nieuws niet had gehoord, was je dan niet boos geweest?
- ‘En nu neemt mijn secretaresse ook nog ontslag. Voor het eind van het jaar ben ik failliet’. Uitdaging: Zeg je me dat je succes afhankelijk is van de tewerkstelling van je secretaresse?
- ‘Ik word onrustig van haar snelle bewegingen’. Uitdaging: Je hebt ook wel eens gezegd dat haar temperament je stimuleert.
De overtreding gedachten lezen gebeurt wanneer iemand zegt te weten wat de ander denkt, zonder het toetsen. Er wordt iets geponeerd waarvan het niet duidelijk is hoe de spreker dat weet.
Voorbeelden van mind reading
Ik weet precies wat die klant nodig heeft. Het is duidelijk dat ze meer nodig hebben.
Uitdaging van mind reading
De uitdaging bij gedachtelezen is na te vragen waarop het gezegde is gebaseerd. Deze overtredingen blijken vaak terecht te zijn, omdat de informatie dan van de persoon zelf komt of omdat het via via is doorverteld.
Dit patroon bevraag je dus door naar de bron op zoek te gaan, m.a.w. hoe weet je dit? Hoe weet jij wat de klant nodig heeft? Hoe weet je dat ze meer nodig hebben?
Voorbeelden:
- ‘Als hij zijn deel van de rekeningen niet betaalt, gaat zij hem verlaten’. Uitdaging: Heeft ze je verteld dat ze hem gaat verlaten als hij niet betaalt?
- Hij moet mij niet’. Uitdaging: Waaruit concludeer je dat?
- ‘Zij wil niets meer van mij weten’. Uitdaging: Waaruit blijkt dat?
Een speciaal geval van oorzaak-gevolg is de complexe equivalentie of gelijkwaardigheid. Hierbij wordt er een conclusie getrokken die geen relatie heeft met de gebeurtenis en er wordt een logica gecreëerd die er niet is. Zie daarvoor ook: non sequitur.
Voorbeelden van complex equivalency
Succesvol zijn betekent in dit bedrijf dat je opklimt in de hiërarchie. Hard werken betekent dat je ’s avonds lang doorwerkt.
Uitdaging van complex equivalency
In je vraagstelling ga je expliciet op zoek naar het verband tussen A en B, of je geeft een tegenvoorbeeld: Als ik niet regelmatig promotie krijg, ben ik dus niet succesvol? Als ik eens op tijd naar huis ga, heb ik die dag niet hard gewerkt?
De eeuwige waarheid, ook wel verloren performatief genoemd, verwijst naar een actie waarbij de persoon die hem uitvoerde niet nader wordt genoemd. Het is dus niet duidelijk wie iets gezegd of gedaan heeft, en toch wordt de uitspraak voor waar aangenomen.
Voorbeelden van lost performatives
- ‘De klant is koning.’
- ‘De baas heeft altijd gelijk.’
Uitdaging van een lost performative
De standaarduitdaging voor de eeuwige waarheid is naar de bron te vragen. ‘Wie heeft dat gezegd?’ ‘Wie beweert dat?’ ‘Waarop is dat gebaseerd?’
Voorbeelden:
- ‘Haar boek werd toegejuicht.’ Uitdaging: Toegejuicht door wie?
- ‘Biologische producten smaken beter.’ Uitdaging: Wie beweert dat?
- ‘Dit is de enige manier iets te bereiken in deze firma.’ Uitdaging: Hoe weet je dat?