Oppervlakte- en dieptestructuur
Mensen reageren op gebeurtenissen op basis van hun interne beelden, geluiden en gevoelens. Deze ervaringen worden in onze hersenen gelabeld en verzameld in groepen of categorieën.
Hoe hard we ook proberen, we zijn zelden helemaal zeker van wat onze gesprekspartners nu precies bedoelen. Er is een groot verschil tussen de puur taalkundige betekenis van een zin en de informatie en betekenis die eronder ligt.
De spreker brengt in feite hetgeen in zijn hoofd zit naar de oppervlakte. Daarbij doorloopt hij een aantal filters, waardoor de volledigheid van overgebrachte informatie noodgedwongen een aantal transformaties ondergaat.
In NLP maakt men een onderscheid tussen oppervlakte- en dieptestructuur:
- De oppervlaktestructuur zijn de letterlijke woorden die worden uitgesproken, zoals je ze in een boek zou schrijven.
- De dieptestructuur is de onderliggende betekenis van de woorden die gesproken worden. Het bevat de ervaringen, beschrijvingen, mentale modellen die in het hoofd van de spreker zitten en waar hij vanuit gaat.
Om te weten wat onze gesprekspartner, klant, medewerker, baas, partner, vriend nu precies wil zeggen zullen we dus meer te weten komen over de dieptestructuur onder zijn woorden.
Wat is het metamodel?
Bij de overgang van het mentale model in het hoofd van de spreker – de dieptestructuur – naar de letterlijke woorden die worden uitgesproken of geschreven – de oppervlaktestructuur – zijn er een aantal processen die plaatsvinden. We onderscheiden 3 groepen: Weglatingen (informatie die we achterwege laten), Veralgemeningen (één of een beperkt aantal situaties gebruiken we om hieruit algemene uitspraken te doen) en Vervormingen (we passen informatie aan zodat ze past met ons wereldbeeld).
NLP heeft hiervoor een fantastische tool: het metamodel van de taal. Het metamodel is een methode om iemand te helpen om van een wereldarm model terug te gaan naar de oorspronkelijke, door zintuigen opgedane ervaringen waarop dat model gebaseerd was. Binnen deze informatierijke, specifieke ervaringen kunnen bruikbare veranderingen worden gemaakt die gedrag veranderen.
Ontstaan van het metamodel
Het metamodel is het allereerste model dat door Richard Bandler en John Grinder, de vaders van NLP, werd ontwikkeld. Bij hun studies van een aantal bekende therapeuten —Fritz Perls, Virginia Satir en Milton Erickson – stelden ze vast dat deze therapeuten bijzonder goed waren in het uitpluizen van het mentale model van de cliënt, m.a.w. hoe deze de realiteit zag en wat precies het probleem vormde. Voor buitenstaanders leek het alsof deze therapeuten één of andere vorm van magie bedreven! Bandler en Grinder analyseerden deze patronen en schreven ze neer in het boek met de passende titel “The Structure of magic”.
Definitie van het metamodel
Het metamodel is:
- Een geheel van welbepaalde semantische structuren die ons toestaan om drie processen te detecteren: Weglatingen, Veralgemeningen en Vervormingen.
- Een set van gerichte vragen die als objectief hebben de weglatingen, veralgemeningen en vervormingen te vervolledigen en bij te sturen. Zo maken we de overstap van oppervlaktestructuur naar dieptestructuur. Wanneer iemand iets zegt, kan je hiermee achterhalen wat de persoon eigenlijk bedoelt door de informatie nauwkeuriger of concreter te maken. Je daagt de grenzen van iemands wereldbeeld uit. Niet geuite, verborgen informatie komt naar boven.
Door wie wordt het metamodel gebruikt?
Het metamodel wordt professioneel ingezet door therapeuten, counselors en coaches. De betreffende taalpatronen, overtredingen volgens het model, worden aangetroffen in alle menselijke communicatie. Op een overtreding kan de gesprekspartner reageren met een uitdaging, waardoor de cliënt/patiënt gevraagd wordt de informatie concreter te herformuleren.
Ook in de zakenwereld wordt het metamodel gebruikt, om duidelijker de wensen van klanten te begrijpen en beter te kunnen onderhandelen.
De processen die het metamodel in kaart brengt
Bij de overgang van dieptestructuur naar oppervlaktestructuur spelen er 3 groepen van processen: Weglatingen (informatie die we achterwege laten), Veralgemeningen (één of een beperkt aantal situaties gebruiken we om hieruit algemene uitspraken te doen) en Vervormingen (we passen informatie aan zodat ze past met ons wereldbeeld).
Weglatingen (Deletions)
Wanneer iemand een zin formuleert, is er allerlei informatie waar de spreker vanuit gaat, maar die deze niet expliciet vermeldt. Bij de overgang van dieptestructuur (mentaal model) naar oppervlaktestructuur (taal) van de spreker laat deze bepaalde dingen weg, vaak in de veronderstelling dat zijn gesprekspartner deze informatie zelf invult.
De communicatie kan hieronder lijden, in welk geval je op een specifiek deel van het verhaal van de spreker kan doorvragen.
Soorten Weglatingen:
- Eenvoudige weglating (Simple deletion)
- Vergelijkende weglating (Comparative deletion)
- Ontbreken van een referentie (Lack of referential index)
- Vaag werkwoord (Unspecified verb)
Vervormingen (Distortions)
In dit proces van het metamodel past de spreker informatie aan zodat ze past met diens wereldbeeld. Delen of aspecten van een ervaring veranderen. De zintuiglijke waarneming wordt aangepast aan de overtuigingen waardoor de werkelijkheid wordt omgevormd. Deze vervorming wordt weergegeven door de taal.
Soorten Vervormingen:
- Nominalisatie (Nominalisation)
- Oorzaak/gevolg (Cause/effect)
- Gedachten lezen (Mind reading)
- Complexe equivalentie (Complex equivalence)
- Eeuwige waarheid (Lost performative)
Veralgemeningen (Generalisations)
Van de miljarden impulsen die we voortdurend op ons afgevuurd krijgen van de wereld, kunnen we er maar een beperkt aantal binnenlaten. We kunnen gewoon niet alles verwerken.
Ons brein gebruikt veralgemeningen om met deze complexiteit om te kunnen gaan. Eén of enkele elementen of ervaringen dienen als maatstaf voor een hele reeks. Daarin schuilt ook het gevaar: als de info past met ons wereldbeeld, gebruiken we het om ons beeld te versterken; als het er niet in past, zijn we er vaak blind voor.
Als je dus iemand (of jezelf!) één van deze patronen hoort gebruiken, kan je met de gepaste vraagstelling op zoek gaan naar de informatie die onder het oppervlak zit.
Soorten Veralgemeningen:
- Universele hoeveelheidswoorden (Universal quantifiers)
- Modale operatoren van noodzaak/mogelijkheid (Modal operators of necessity/possibility)
- Vooronderstellingen (Presuppositions)